De Stonewall opstanden: strijd haalde LGBTQI+-beweging uit kast
Geschreven door Boris V (ROSA Gent) en Sam V (ROSA Brussel)
De rellen in Stonewall in 1969 markeerden de geboorte van de internationale LGBTQI+- rechtenbeweging. Meer dan 50 jaar later is er veel veranderd, maar is de strijd gestreden? Inzake wetgeving is er enorm veel bereikt maar cijfers tonen aan dat discriminatie en gewelddaden op basis van seksuele geaardheid of genderidentiteit helemaal niet verdwenen zijn. In Tsjetsjenië zijn er concentratiekampen voor homoseksuele mannen. In Brazilië zijn het aantal moorden op transgender personen sinds de verkiezing van Jair Bolsonaro nog meer toegenomen. Trump ontzegde transgender militairen de toegang tot het leger en in België blijkt uit recent onderzoek dat geweld jegens de LGBTQI+-gemeenschap de laatste jaren sterk toenam.
Wat betekent dit voor de hedendaagse LGBTQI+ beweging?
Op 27 juni 1969 was er een onopvallende gebeurtenis in Greenwich Village in New York. Er gebeurde iets wat honderden keren eerder voorviel in de VS. De politie voerde een razzia uit in de “Stonewall Inn”, een van de weinige bars waar homoseksuele en transgender mannen en vrouwen toegelaten werden. Door de maffia gerunde etablissementen zoals de Stonewall Inn waren in die tijd vaak de enige plek waar LGBTQI+-mensen een zekere vorm van vrijheid genoten. De harde sociale repressie en een algemeen maatschappelijke identificatie van homoseksualiteit als “perversie” veroordeelde iedereen die niet aan de heteroseksuele norm beantwoordde tot een leven in verborgenheid of marginaliteit. De Stonewall Inn was een toevluchtsoord voor vele, vaak dakloze, queer- en transjongeren van Latino en Afro-Amerikaanse afkomst.
Fysieke repressie en geweld door de politie was een dagdagelijks feit. Homobars werden geregeld ontruimd en hun bezoekers gearresteerd. De razzia in de Stonewall Inn op die juninacht was dus op zich niets nieuws. Maar toen de zeven agenten in burger en een geüniformeerde agent iedereen in de bar aan een identiteitscontrole onderworpen en met arrestaties begonnen, gebeurde er wel iets nieuws.
Er is tot op vandaag discussie over welk incident juist tot de opstanden leidde. Sommigen herinneren zich een lesbische vrouw die inging tegen haar arrestatie of een drag queen die van zich afsloeg toen ze in de politie wagen werd geduwd. Anderen stelden dat het de intussen mythische transactivisten Marsha P. Johnson en Sylvia Rivera waren die vanuit de joelende menigte toeschouwers de eerste straatstenen naar de agenten gooiden.
Een veteraan van de LGBTQI+-strijd, Craig Rodwell, stelde: “Er waren een aantal incidenten die tegelijk plaatsvonden. Het was niet één iets dat gebeurde of één persoon, er was gewoon een groepsgevoel van enorme woede.”
De groep van opgepakte klanten van de bar begon met het gooien van muntstukken naar de agenten, een verwijzing naar het beruchte omkopingssysteem waarbij politiechefs grote sommen smeergeld kregen van bars waar LGBTQI+-personen kwamen. De muntstukken werden al snel gevolgd door flessen, stenen en andere zaken. Er werd geroepen en de opgepakte LGBTQI+-personen in de combi’s werden bevrijd. Agent Pine stelde later: “Ik had al deelgenomen aan gevechtssituaties, maar ik was nooit zo bang als op dat ogenblik.”
Pine gaf bevel aan zijn ondergeschikten om zich terug te trekken in de lege bar waar alles werd vernield. Een parkeermeter werd uit de grond gerukt en gebruikt als stormram. De woedende menigte probeerde de bar in brand te steken. Er werden slogans geroepen als “Gay power” en “Gay Liberation now.” Het nieuws van de acties verspreidde snel doorheen Greenwich Village waarop honderden LGBTQI+-personen – voornamelijk arme Hispanic en Afro-Amerikaanse working class jongeren – samenkwamen op Christopher Street in de buurt van Stonewall Inn. De politie kreeg versterking van de oproerpolitie die gespecialiseerd was in het aanpakken van protestacties tegen de oorlog in Vietnam.
Martin Duberman beschreef dit als volgt: “Een groep van enkele tientallen sterk uitgeruste oproeragenten probeerden traag vooruit te gaan op Christopher Street. Ze waren ingehaakt en slaagden erin om de betogers traag achteruit te drijven, maar – in tegenstelling tot wat de politie had verwacht – gaven de betogers niet toe en liepen ze niet weg. Ze slaagden erin de politie te omsingelen. Hierop sloegen deze iedereen die binnen hun handbereik kwam.”
Dit scenario herhaalde zich meermaals. De politie slaagde erin om de betoging te ontbinden, maar ze hergroepeerden telkens op een andere plaats. Een cordon van woedende drag queens en homo’s haakten de armen in elkaar en zongen: “We are the Stonewall girls. We wear our hair in curls. We wear no underwear. We show our pubic hair… We wear our dungarees. Above our nelly knees!”
Het antwoord op de repressieve aanpak kwam onverwacht en de ontreddering van de politie versterkte het zelfvertrouwen van de activisten. De volgende avond waren er opnieuw betogingen met duizenden deelnemers. Er werden pamfletten verspreid met als titel: “Haal de maffia en de flikken weg uit de homobars.” De protestacties duurden zes dagen en nachten.
Na de rellen waren er intense discussies in de LGBTQI+-gemeenschap van de stad. In de eerste week van juli kwam een kleine groep LGBTQI+-personen samen om een nieuwe organisatie op te zetten: het “Gay Liberation Front”. Die naam werd bewust gekozen omwille van de associatie met de anti-imperialistische strijd in Vietnam en Algerije. Delen van het Gay Liberation Front (GLF) namen deel aan solidariteitsacties voor de opgepakte Black Panthers. Ze zamelden geld in voor stakende arbeiders en maakten de link tussen de strijd voor LGBTQI+-rechten en de socialistische strijd.
Een LGBTQI+-magazine uit New York publiceerde een speciale editie over de rellen. In deze publicatie stond ook een positieve recensie van John Reed’s boek over de Russische Oktoberrevolutie van 1917, het bekende “Tien dagen die de wereld schokten.” In het daaropvolgende jaar werden groepen van het GLF opgezet in onder meer Canada, Frankrijk, Groot-Brittannië, Duitsland, België, Nederland, Australië en Nieuw-Zeeland.
Het woord “Stonewall” is de geschiedenis ingegaan onder LGBTQI+-personen. Het is een symbool van de opstand van de LGBTQI+-gemeenschap tegen onderdrukking en van de strijd voor volledige gelijke rechten op alle vlakken. Vandaag bestaat het GLF niet meer, maar het idee van “Gay Power” is nog steeds aanwezig. Zo vormde dit de aanleiding voor de jaarlijkse betogingen van “Gay Pride” in tal van landen.
Wat ging aan Stonewall vooraf?
Waarom vonden de gebeurtenissen van Stonewall plaats op dat ogenblik? Hoe was het mogelijk dat acties van minder dan 200 mensen zorgden voor een breder protest en voor de ontwikkeling van Gay Liberation?
De historicus John D’Emilio schreef in zijn boek “Sexual Politics, Sexual Communities” uit 1983 over de voorgeschiedenis van Stonewall. De auteur toont aan hoe het proces van industrialisering en verstedelijking, waarbij de plantage-arbeiders naar de steden trokken om te werken, het makkelijker maakte voor Amerikaanse LGBTQI+-personen om hun seksualiteit en genderidentiteit te ontdekken en te beleven. Tegen 1920 was er een LGBTQI+ subcultuur ontwikkeld aan de Barbary Coast van San Francisco, het Franse kwartier van New Orleans en in Harlem en Greenwich Village in New York.
Doorheen de geschiedenis zijn er steeds al LGBTQ+-personen geweest. De samenleving stond echter anders tegenover hen op verschillende ogenblikken van de geschiedenis. Het belang van de sociale verandering die hierboven werd aangehaald en de ontwikkeling van een subcultuur, zorgden ervoor dat een groeiend aantal LGBTQI+-personen bereid waren om uit het isolement van de kleine landelijke gemeenschappen te stappen. Ze kwamen in aanraking met andere LGBTQI+-personen en begonnen deel te uit te maken van een bredere LGBTQI+-gemeenschap.
Op dat ogenblik stonden er nog altijd straffen op homoseksualiteit. Er waren in verschillende Amerikaanse staten wetten tegen seks met een partner van hetzelfde geslacht. Eenvoudige uitingen van affectie op publieke plaatsen kon leiden tot bestraffing indien het ging om twee mannen of twee vrouwen die elkaars hand vasthielden. Zelfs een verklaring dat je homo of lesbisch was, kon leiden tot een opname in een psychiatrische instelling zonder enige mogelijkheid tot verweer.
Binnen de embryo’s van de nieuwe subcultuur vormden jonge homo mannen een meerderheid. Omwille van hun grotere economische afhankelijkheid was het voor vrouwen moeilijker was om buiten de sociale normen te treden. Tijdens WOII kwam daar verandering in. De routine van de vredestijd werd doorbroken, waardoor er ook meer ruimte was voor LGBTQI+-personen om vrijer om te gaan met hun seksuele geaardheid en identiteit.
Vrouwen kwamen op de arbeidsmarkt en ook in het leger, waardoor er ook meer economische onafhankelijkheid was waardoor er ruimte was om de eigen seksualiteit te zoeken.
Hernieuwde repressie
De terugkeer van de vredestijd zorgde ervoor dat er einde kwam aan de tijdelijke openheid tegenover LGBTQI+-personen. Miljoenen Amerikanen hadden in het leger homo’s of lesbiennes ontmoet. Maar na de oorlog kwam de normale routine terug. De meeste ontmoetingsplaatsen voor LGBTQI+-personen sloten de deuren. Vrouwen trokken terug naar huis/werden terug naar huis gestuurd nu de soldaten terugkwamen en in de fabrieken gingen werken.
Het tijdperk van conservatisme op seksueel vlak kwam terug en er brak een donkere periode aan voor LGBTQI+-personen. De tijden zouden nooit meer hetzelfde zijn. Eén van de blijvende gevolgen was het groot aantal lesbische en homoseksuele ex-soldaten dat besloot om in de havensteden te blijven omdat er daar enige seksuele vrijheid was, weg van hun families en de druk om te trouwen.
Tijdens de oorlog was San Francisco al uitgegroeid tot een centrum van de LGBTQI+-cultuur en na de oorlog was dat nog steeds zo. Samen met de minder repressieve maatregelen in Californië tegenover bijvoorbeeld LGBTQI+-bars, de aanwezigheid van steun voor homoseksualiteit vanuit de literaire beweging van de “Beats” rond schrijvers en poëten als Allen Ginsberg, William Burroughs en Jack Kerouac werd San Francisco de LGBTQI+-hoofdstad van de VS.
In de VS was er in de jaren 1940 en 1950 een heropbouw van het land en een druk om de consumptie op te drijven. Dat gebeurde tegen de achtergrond van de Koude Oorlog. De autoriteiten legden sterk de nadruk op het model van de orthodoxe gezinskern en familiewaarden. De andere kant van de medaille was een repressieve aanpak tegenover wie buiten dat stelsel stapte, zoals bijvoorbeeld LGBTQI+-personen, die als gevaar (‘mogelijke spionnen’, ‘gevaar voor de natie’) werden voorgesteld.
De onderzoeken van het Comité voor ‘on-Amerikaanse Activiteiten’ zorgden ervoor dat duizenden LGBTQI+-personen hun job bij de overheid verloren. Het verbod op de tewerkstelling van LGBTQI+-personen bij de federale regering bleef van kracht tot 1975. In het district Columbia waren er begin jaren 1950 jaarlijks zo’n 1000 arrestaties. In iedere staat publiceerden lokale kranten de namen van wie vervolgd werd, wat ook leidde tot massale ontslagen. De post opende brieven van LGBTQI+-personen en gaf de namen van de geadresseerden door. Scholen hielden lijsten bij van verdachten.
De opkomst van het verzet
Het was tegen deze vijandige achtergrond dat de beweging voor LGBTQI-rechten in de VS tot stand kwam. In 1948 reeds besliste Harry Hay, een homo en langdurig lid van de Communistische Partij in de VS, om een homovereniging op te zetten. Dit was een eerste hoofdstuk in wat LGBTQI+-personen in die periode omschreven als de beweging van “homofielen”.
Net als andere Communistische partijen, stelde de Amerikaanse CP dat het verder bouwde op de traditie van de Oktoberrevolutie in Rusland. Eén van de eerste maatregelen van de Bolsjewieken bestond uit het afschaffen van de criminalisering van homoseksualiteit. Maar de opkomst van het stalinisme in de jaren 1930 leidde tot het terug opleggen van homofobe maatregelen. Ook in de degenererende CP’s begon er wereldwijd een negatieve houding te ontstaan tegenover LGBTQI+-personen.
Toch was Hay vastberaden om zijn project door te voeren, wat leidde tot een uitsluiting uit de CP. Hij wees als tegenargument op zijn lange staat van dienst in de partij, maar die weigerde daar rekening mee te houden. Met een kleine groep van medewerkers ging hij verder, waaronder heel wat voormalige leden van de CP. Hij zette de Mattachine Society (MS) op in 1950.
D’Emilio omschreef het programma van de Mattachine Society als het eenmaken van geïsoleerde LGBTQI+-personen, het vormen van LGBTQI+-personen zodat ze zichzelf zien als onderdrukte minderheid, en het organiseren van strijd voor emancipatie. Hay riep op voor een “ethische homoseksuele cultuur” en vergeleek dit met de opkomende culturen van de zwarte bevolking, Joden en Mexicaanse bevolkingsgroepen in de VS. De MS had lokale discussiegroepen opgezet om dit “ethisch” programma te promoten. Deze discussiegroepen stelden dat “emotionele stress en geestelijke verwarring” onder homo’s en lesbiennes “sociaal bepaald” werd. Onder invloed van de McCarthiaanse communistenjacht doorheen de jaren 50 werd de leiding van de MS vervangen.
De oprichters van de MS stonden voor een vroege versie van “gay pride”, maar de nieuwe leiding weerspiegelde de sociale vooroordelen die bestonden tegenover LGBTQI+-personen. De nieuwe voorzitter, Kenneth Burns, schreef: “We moeten de schuld voor ons lot bij onszelf zoeken … Wanneer zullen de homoseksuelen zich realiseren dat sociale hervorming pas effectief is als het voorafgegaan wordt door persoonlijke hervorming?”
De positie van de nieuwe leiding was individualistischer en was dat LGBTQI+-personen niet moeten strijden voor veranderingen in de Amerikaanse samenleving maar moeten zoeken naar “respectabele” dokters, psychiaters, … die deel uitmaken van het establishment en zo voor een positievere houding kunnen zorgen. De meeste leden van het establishment dachten echter nog steeds dat homoseksualiteit een ziekte was en presenteerden het ook zo en dit werd weerspiegeld in de opvattingen en het programma van de MS.
De opkomst van LGBTQI+-activisme in de VS
Heel wat LGBTQI+-personen die nog niet uit de kast waren gekomen, namen deel aan de campagnes van de Afro-Amerikaanse bevolking voor burgerrechten. Het is belangrijk te zien hoe strijdbewegingen leren van elkaar. In de jaren 1950 en 1960 nam de invloed van de burgerrechtenbeweging toe en dat had ook gevolgen binnen de homofiele beweging van de MS. Het LGBTQI+-establishment rond figuren als Burns lag steeds meer onder vuur bij een nieuwe generatie van militante activisten.
Dit leidde ertoe dat de leiding van de Mattachine Society en een gelijkaardige conservatieve lesbische groep (DOB, Daughters of Bilitis) besloot om de nationale structuur op te doeken toen ze vreesden dat deze in de handen zou vallen van radicalen. Individuele leden en afdelingen van MS en DOB besloten om zich te blijven organiseren. Ook elders waren er nieuwe militante leiders die een meerderheid behaalden, vaak na serieuze strijd.
Een invloedrijke figuur in dit proces was de astronoom Frank Kameny die was ontslagen uit overheidsdienst tijdens de anti-LGBTQI+ zuiveringen. Kameny was razend op de oude leiding van de homofiele beweging en haar onderdanigheid aan het medische establishment: “Een bevooroordeelde geest bevat geen informatie en kan niets worden geleerd.” De echte experts over homoseksualiteit waren de LGBTQI+-personen zelf. Frank Kameny stelde over de organisaties van de zwarte burgerrechtenbeweging: “Ik zie de NAACP en CORE zich niet bezig houden met onderzoek naar het chromosoom of de genen die zorgen voor een zwarte huidskleur, of over de mogelijkheid om een zwarte persoon af te bleken.” De strijd van de Afro-Amerikaanse bevolking leidde tot slogans als “Black is beautiful”. Kameny speelde daarop in met de slogan “Gay is Good” en hij slaagde erin om de homobeweging deze slogan te laten overnemen in de aanloop naar Stonewall.
De militante activisten begonnen publieke campagnes met slogans en directe acties, wat leidde tot een offensief tegen de politie en de regering, het verbod op tewerkstelling en een reeks andere maatregelen. De conservatieve leiders van de MS en de DOB hadden hun leden aangeraden om afstand te houden van de LGBTQI+-bars in de arbeidersbuurten. Maar tegen de jaren 1960 werden de LGBTQI+-bars een centraal forum voor activisten om te rekruteren en om campagnes te organiseren. D’Emilio omschreef dit als “het samenkomen van de beweging en de subcultuur.”
Gay Revolution!
De Stonewall-rellen haalden de LGBTQI+-beweging voor het eerst uit de kast. Eerdere organisatiepogingen binnen linkse kringen gebeurden eerder via lobby- en drukkingsgroepen achter gesloten deuren. Nu werd de strijd voor gelijke rechten voor LGBTQI+-mensen op straat gevochten. In de dagen na de razzia in de Stonewall Inn waren er nog veel protesten, vaak nog gewelddadiger dan tijdens die eerste nacht. Duizenden LGBTQI+-jongeren die vaak uit hun ouderlijk huis verdreven waren omwille van hun geaardheid en die op straat of in opvanghuizen in Greenwich Village leefden, sloten zich bij het protest aan. Er waren pamfletten die de LGBTQI+-gemeenschap opriepen om het heft zelf in handen te nemen en een einde te maken aan de repressie. Het strijdbaar karakter van het protest werd versterkt door de actieve rol van de vele sociaal uitgestoten LGBTQI+-jongeren. Zij hadden niets meer te verliezen en wierpen zich in de strijd.
De rellen werden door heel wat oudere homoseksuelen en veel leden van de Mattachine Society veroordeeld en afgedaan als schadelijk voor de beweging. De nieuwe beweging zag de methoden van de MS daarentegen als iets oubollig en inefficiënt. De roep om nieuwe organisatievormen werd luider. Twintig jaar nadat Harry Hay de MS lanceerde, was de Amerikaanse samenleving sterk veranderd. De opkomst van de vrouwenbeweging (met een prominente rol van lesbische activisten), de zwarte burgerrechtenbeweging die steeds meer een beweging van “black power” werd (waarbij delen van de beweging socialistische standpunten innamen), de revolte tegen de VS-oorlog in Vietnam op de Amerikaanse campussen (mee beïnvloed door mei 1968 in Frankrijk) en neveneffecten zoals de persoonlijke relaties in groepen als de hippies, zorgden er allemaal voor dat LGBTQI+-personen een meer militante fase ingingen.
Onder invloed van de voortdurende politie razzia’s in de maanden na Stonewall groeide de protestbeweging. Door de deelname van de ‘streetkids’ aan de straatprotesten kregen de politieke meetings een sterk antikapitalistisch karakter. Het Gay Liberation Front nam vaak een revolutionair standpunt in en riep op tot de noodzaak van eengemaakte strijd met alle groepen die onderdrukt werden binnen het kapitalisme. Onder de slogan ‘Gay liberation equals peoples liberation’ drukten velen de wens uit voor solidariteit met de vrouwenbeweging, burgerrechtenbeweging en de antikapitalistische bewegingen doorheen de wereld. De revolutionaire sfeer was een vruchtbare grond voor politieke organisatie en naast het GLF ontstonden tal van radicale protestorganisaties.
Op 28 juni 1970 vond in New York de eerste ‘Christopher Street Liberation Day’ plaats: een herdenking van de Stonewall-rellen. Tegelijk werden Gay Pride marsen georganiseerd in LA en Chicago, de eerste Prides in de geschiedenis van de VS. Tegen 1972 waren er in alle grote steden van de VS Prides en waren er tienduizenden activisten betrokken. Waar er aanvankelijk nog grote angst was voor vijandigheid van omstaanders en politie, werden de Prides tegen 1972 gekenmerkt door een sterk zelfvertrouwen en een onbeperkte zelfexpressie van de deelnemers die niet langer bang waren.
De Gay Liberation Movement kreeg in 1970 haar eerste symbool in de vorm van de Griekse letter Lambda, die staat voor balans en eenheid. Begin jaren ’70 begonnen activisten ook de roze driehoek te gebruiken als symbool, een verwijzing naar de repressie onder het nazisme. Het was pas in 1978 dat deze vervangen werd door de populairdere regenboogvlag, vandaag internationaal bekend als symbool voor Gay Pride.
Verwerping van de subcultuur
Snel na de Stonewall-rellen keerden nieuwe organisaties als het GLF en de meer reformistische (cf. hervormingsgezinde eerder dan revolutionaire) GAA (Gay Activist Alliance) zich af van de drag queens, transgender personen en straatjongeren die aan de kop van de Stonewall protesten hadden gestaan. Transactivisten Marsha P Johnson en Sylvia Rivera richtten daarop STAR (Street Transvestite Action Revolutionaries) op. STAR bleef de noodzaak benadrukken van algemene maatschappelijke verandering via een antikapitalistisch programma. Via de organisatie van onderdak, educatie en voedselverzorging voor queer dakloze jongeren behield de organisatie een sterke basis die breder was dan enkel de transgender community. Maar het ‘marginale en sociaal onaangepaste’ karakter van deze groep activisten werd verworpen door de kopstukken van het GLF en GAA. Zij zagen de drag queens en transgender personen als een gevaar voor de sociale acceptatie van de zaak van gay liberation. Gradueel werden STAR en haar aanhangers naar de achtergrond verdrongen. De organisatie werd letterlijk uit de Pride van 1973 gezet en het recht ontzegd de deelnemers toe te spreken op het hoofdpodium. Toen Sylvia Rivera toch de micro nam en schreeuwde “Jullie homo’s kunnen nu in jullie bars binnen dankzij ons drag queens! En nu zeggen jullie ons dat we onszelf niet mogen zijn? Schaam jullie!”, werd ze uitgejouwd door de menigte. Na dit incident werden meerdere organisaties opgezet zoals het QLF (Queens Liberation Front) en de Transsexual Activist Organisation, in een poging de ‘antitranszuivering’ van de beweging tegen te gaan. Maar de tendens was gezet. De beweging kreeg steeds meer een ‘salonfähig’ reformistisch karakter, weg van de transactivisten en hun antikapitalistische ideeën.
Doorheen de jaren 70 kreeg de Gay Liberation Movement uitdrukking in het politieke establishment. Openlijk homoseksuele politici zoals Harvey Milk wonnen enorme populariteit door campagnes voor legislatieve hervorming, zoals een wet tegen discriminatie op basis van seksuele oriëntatie in huisvesting, tewerkstelling en openbare diensten, die werd goedgekeurd onder zijn ambtstermijn in de San Francisco board of supervisors. Dergelijke legislatieve overwinningen versterkten de tendens om van een revolutionaire gay liberation beweging te gaan naar een puur op hervormingen gerichte single issue beweging voor gelijke rechten. De beweging stelde dat homo’s en lesbiennes een minderheidsgroep vormen die dezelfde rechten moesten verwerven als heteroseksuelen. In die zin sloot de beweging zich weer sterker aan bij de mattachistische methodiek van de jaren 50-60. Homo’s werden weergegeven als identiek aan hetero’s – behalve op vlak van privaat seksueel gedrag.
AIDS
De AIDS-crisis in de jaren 1980 en 1990 zorgde voor een nieuwe golf van militantisme in de beweging. De ontkenning van AIDS als een epidemie en de weigering van de regering-Reagan om de slachtoffers medische zorg te verlenen, leidden tot de oprichting van nieuwe radicale organisaties zoals ACT UP (AIDS coalition to unleash power) die opnieuw stelden dat de discriminatie van homoseksuele personen ingebed zit in de kapitalistische staat. De letterlijke uitroeiing van een hele generatie activisten bracht de beweging echter een zeer zware klap toe. Het zou tot 1993 duren, wanneer de Clinton-administratie eindelijk erkende dat de AIDS-epidemie een crisis was die de nodige aandacht verdiende, dat de beweging zich wat kon herstellen. Maar de heropleving van het gay militante activisme bleef niet duren. De politieke agenda van Gay Pride werd al snel opnieuw gedomineerd door respectabel reformisme, dat beperkt bleef tot eisen voor huwelijksrecht, adoptierecht, … Dat zijn belangrijke eisen, maar voor echte bevrijding is er meer nodig.
Geschiedenis van strijd voor LGBTQI+-rechten in België
Maar niet enkel in de Verenigde Staten was en is er nog steeds nood aan LGBTQI+-activisme. Deze strijd is overal ter wereld nodig. Ook in België is er al sinds verschillende decennia een LGBTQI+-beweging die opkomt voor LGBTQI+-rechten.
Er waren al verscheidene LGBTQI+-organisaties opgericht in België voordat de Stonewall-rellen plaatsvonden, maar deze organisaties waren niet activistisch, maar richtten zich op ontspanning. Zo richtte Suzanne De Pues in 1953 het Centre Culturel Belge/Cultuurcentrum België op in Brussel. Na twee bijeenkomsten werd deze organisatie ontbonden, maar enkele leden richtten daarna het Centre de Culture et de Loisirs/ Cultuur en Ontspanningscentrum op. Vanaf 1970 droeg deze organisatie de naam Infor Homo. Tijdens de jaren ’60 en ’70 was dit de grootste LGBTQI+-vereniging in België.
In 1969 werd de Gentse Studentenwerkgroep Homofilie opgericht, een organisatie die zich richt op het voeren van dialoog en integratie van LGBTQI+-personen in de maatschappij. Begin jaren 1970 richtte Dirk Cantillon de Rooie Hond op. Naar analogie met het GLF richtte deze organisatie zich niet op het zich aanpassen aan de normen van de maatschappij, maar op het opeisen van een eigen identiteit en een eigen plaats in de maatschappij. Deze organisatie zou bestaan tot 1975. Een jaar later werd de Rooie Vlinder opgericht door een groep linkse LGBTQI+-studenten die zich omwille van hun linkse ideeën niet welkom voelen in de bestaande LGBTQI+-organisaties en zich omwille van hun LGBTQI+-identiteit niet welkom voelen in de linkse politieke beweging. De Rooie Vlinder omschreef zichzelf als ‘een socialistische actiegroep voor de bevrijding van de homoseksueel’ en beschouwde het socialisme als een noodzakelijke voorwaarde voor de bevrijding van LGBTQI+-personen en vrouwen aangezien beiden onderdrukt worden in de klassenmaatschappij. De Rooie vlinder organiseerde ook ‘homodagen’. Tijdens de eerste editie in 1978 waren 2200 aanwezigen.
In 1981 richtten enkele leden van de Rooie Vlinder het anti-kapitalistische en anti-patriarchale Roze Aktiefront (RAF) op. Deze militante organisatie wilde zich minder op inhoudelijke discussie concentreren. In plaats daarvan wou het RAF zich vooral toeleggen op actievoeren. Het Roze Aktiefront hechtte ook veel belang aan de organisatie van de Roze Zaterdag. De eerste Roze Zaterdag vond plaats op 5 mei 1990 in Antwerpen en werd georganiseerd door het RAF, de Federatie Werkgroepen Homofilie (tegenwoordig bekend als Çavaria) en het tijdsschrift De Janet. Die datum was gekozen omdat de eerste Belgische Pride plaatsvond op 5 mei 1979. De organisatie kreeg heel wat tegenwind van rechts en extreemrechts. Tot 1996 werden Roze Zaterdagen tweejaarlijks georganiseerd in Gent, maar vanaf 1996 werden die jaarlijks georganiseerd in Brussel. Vanaf dan kreeg deze de naam Belgian Lesbian and Gay Pride (BLGP). In 2017 werd dit dan weer omgedoopt tot The Belgian Pride.
Regenboogkapitalisme
Ellen Broidy, een van de oprichtsters van het Gay Liberation Front stelde recent: “We waren zeer sterk gericht op de vernietiging van de patriarchale oorlogszuchtige racistische staat. Vandaag hebben we de staat in de armen gesloten.”
De Prides zijn niet langer erg politiek, maar voornamelijk feestelijke evenementen. Ze zijn niet langer georganiseerd door radicale activisten maar door acceptabele organisaties en hun corporate sponsors. Mc Donald’s, Absolute Vodka, Ben & Jerry’s en dergelijke sieren hun producten elk jaar met de regenboogkleuren en halen zo uit “inclusiviteit en verdraagzaamheid” een positief imago en bijhorende winst. Pride is een feest waar bedrijven en media allemaal aan meedoen.
Er valt ook best wat te vieren. We hebben onze zichtbaarheid verkregen en de wetgeving is in verschillende landen aangepast. Het homohuwelijk is goedgekeurd in meer dan 30 landen. Discriminatie op vlak van seksuele geaardheid is in alle ‘westerse’ landen strafwettelijk verboden. LGBTQI+-adoptie is legaal in 17 Europese landen en in 50 staten in de VS.
Maar is met deze wetten Gay liberation een daadwerkelijk feit? – Onze strijd gaat door!
De fragiliteit van de wettelijke overwinningen wordt duidelijk wanneer blijkt dat LGBTQI+-fobe hate crimes terug toenemen en statistieken uitwijzen dat het zelfmoordcijfer onder homoseksuele en transgender jongeren nog steeds het hoogst is.
Welk antwoord heeft de Pride-beweging – die zich decennia lang heeft gericht op de belangen van de gay witte middenklasse – op de groeiende steun voor extreemrechts conservatisme in Europa en de VS? Hoe verdraagzaam en tolerant wordt onze maatschappij ervaren door LGBTQI+-mensen met migratie achtergrond, of een laag inkomen? En wat met de talrijke verslagen van toenemend racisme, transfobie en heteronormativiteit binnen veel gay groepen zelf? Kan het zijn dat net doordat de beweging haar visie op de noodzaak van een verenigde strijd voor een andere soort samenleving en het breken met het klassensysteem verloren is, dat uitdrukkingen als “No fems, No fats, No asians” pijnlijk veel voorkomen op gay dating apps?
De afgelopen jaren kende de vrouwenrechtenbeweging een nieuwe opmars. Miljoenen vrouwen kwamen op straat in de VS als reactie op de verkiezing van president Trump die sociale afbraak combineert met seksistische retoriek. In Europa wordt geprotesteerd tegen de terugschroeving van de abortuswetgeving in landen met rechtse partijen aan de macht zoals Polen. Een nieuwe generatie feministen begrijpt dat een radicaler programma voor sociale hervorming deel is van de strijd tegen seksisme.
Is de tijd dan niet ook aangebroken voor een nieuwe generatie LGBTQI+-personen om terug aansluiting te vinden met de roots van de gay liberation strijd? Sociale ongelijkheid leidt tot uitsluiting op basis van huidskleur, geslacht, seksuele geaardheid of genderidentiteit. De geschiedenis van onze beweging bewijst dat aanvaarding via assimilatie, je zoveel mogelijk aanpassen aan de bestaande normen en aanpassingen zoeken binnen het kapitalistische systeem, geen einde maakt aan discriminatie en kwetsbaarheid. De Pride movement van de 21e eeuw moet de realiteit van toenemende sociale onderdrukking onder ogen zien.
Pride was a protest, and needs to be again!