Pride is a Protest! – (Een voortdurende geschiedenis)

De fragiliteit van de wettelijke overwinningen wordt duidelijk wanneer blijkt dat LGBTQIA+fobe hate crimes terug toenemen en statistieken uitwijzen dat het zelfmoordcijfer onder LGBTQIA+jongeren, en LGBTQIA+personen in het algemeen, nog steeds veel hoger is dan onder niet-LGBTQIA+personen. Pride was a protest, and needs to be again!

update 2023 by Sam

De Stonewall-opstanden: out of the closet, into the street!

De Stonewall-opstanden in 1969 markeerden de geboorte van de internationale LGBTQIA+rechtenbeweging. Eerdere organisatiepogingen binnen linkse kringen gebeurden eerder via lobbygroepen. Nu werd de strijd op straat gevochten. Tegen de jaren 1960 werden de LGBTQIA+bars een centraal forum voor activisten om te rekruteren en om campagnes te organiseren. De vrouwen-, burger- en anti-oorlogsbewegingen leidden een militantere fase van LGBTQIA+strijd in. Meer dan 50 jaar later is er veel veranderd, maar is de strijd gestreden? Inzake wetgeving is er enorm veel bereikt maar cijfers tonen aan dat discriminatie en gewelddaden op basis van seksuele geaardheid of genderidentiteit niet verdwenen zijn. In Tsjetsjenië zijn er concentratiekampen voor LGBTQIA+personen. In Brazilië zijn het aantal moorden op  transgender personen sinds de verkiezing van Jair Bolsonaro nog meer toegenomen. Trump ontzegde transgendermilitairen toegang tot het leger. In het Verenigd Konikrijk is geweld tegen LGBTQIA+personen de afgelopen 8 jaar met 348% toegenomen. LGBTQIA+rechten worden aangevallen in vele staten in de VS, maar ook in Polen, Hongarije,… De gezondheidszorg voor transpersonen wordt in vele landen in vraag gesteld. In België blijkt uit recent onderzoek dat het geweld tegen LGBTQIA+personen de laatste jaren sterk is toegenomen en nog steeds blijft toenemen.

Geboorte van de moderne LGBTQIA+beweging

Vaak wordt nog steeds verondersteld dat er voor de Stonewall-rellen helemaal geen LGBTQIA+rechtenbeweging was en dat die Stonewall-rellen uit het niets zijn ontstaan. Beide beweringen zijn fout. Het begin van het verzet die aanleiding gaf tot het ontstaan van die rellen mag dan wel spontaan geweest zijn, zoals al heel vaak was voorgekomen, maar wat er de komende dagen volgde toont wel aan dat men zich heel snel bewust aan het organiseren was. Heel wat van deze activisten hadden al een verleden binnen het georganiseerd activisme (de anti-oorlogsbeweging, de burgerrechtenbeweging,…) en sommigen hadden al pamfletten klaarliggen die in dit soort omstandigheden gebruikt konden worden. Daarbij werd er op zeer korte tijd een groot aantal demonstranten gemobiliseerd.

Maar deze activisten waren zeker niet de eerste LGBTQIA+rechtenactivisten. Karl Heinrich Ulrichs kunnen we beschouwen als de vader van de moderne LGBTQIA+rechtenbeweging. Ulrichs startte zijn activisme begin jaren 1860 en zou doorheen zijn leven heel boeken uitgeven over dit onderwerp. Ulrichs was ook de eerste die aan homoseksualiteit een specifieke naam gaf, en noemde dit “Uranisme”. Ook zou hij een link maken tussen mannelijke – en vrouwelijke homoseksualiteit, wat voorheen en ook tijdens de daaropvolgende eeuw (en langer) een erg omstreden bewering was. Ulrichs kreeg zoveel aandacht in de nationale en internationale media dat homoseksualiteit als een typisch Duitse aandoening werd beschouwd. (homoseksualiteit werd tijdens het einde van de 19e eeuw en tijdens het begin van de 20e eeuw ook “Duitse liefde” of “de Duitse ziekte” genoemd). Ulrichs’ artikels over homoseksualiteit waren baanbrekend en richtten zich niet alleen op de theoretische benadering, maar hadden ook een activistisch karakter, omdat Ulrichs “paragraaf 175” (de Duitse wet die seksuele betrekkingen tussen mannen strafbaar maakte) ongedaan wou maken en de ideeën van de samenleving over homoseksualiteit en seksualiteit in het algemeen wilde veranderen.

Magnus Hirschfeld was een Duits psycholoog en seksuoloog die de menselijke seksualiteit en genderidentiteiten bestudeerde en in het bijzonder homoseksualiteit en niet-cisgender personen. In 1919 richtte hij het “Institut für Sexualwisschenschaft” op, wat een erg belangrijke rol speelde voor het LGBTQIA+rechtenactivisme in de jaren voor de 2de Wereldoorlog. Zijn instituut omvatte ook een museum om mensen te informeren over LGBTQIA+onderwerpen. Hirschfeld was de eerste die een wetenschappelijke benadering gebruikte voor zijn onderzoek naar homoseksualiteit en genderidentiteiten die buiten de strikte genderbinariteit vallen. Door homoseksualiteit een normale en natuurlijke manifestatie van de menselijke seksualiteit te noemen werd Hirschfeld een zeer controversieel figuur. Hirschfeld was er ook van overtuigd dat er een nauw verband bestond tussen de strijd voor LGBTQIA+rechten en de strijd voor vrouwenrechten. Hirschfeld lanceerde in 1919 ook een petitie voor het decriminaliseren van homoseksualiteit, een petitie die werd ondertekend door Hermann Hesse, Thomas Mann, Einstein, August Bebel, Rainer Maria Rilke, Stefan Zweig en vele andere belangrijke kunstenaars, schrijvers, wetenschappers,…. In 1919 regisseerde hij ook “Anders als die Anderen”, de eerste openlijke film over homoseksualiteit. In mei 1933 werd het “Institut für Sexualwisschenschaft”, inclusief het volledige archief van het instituut, door de Nazi’s verbrand en vernietigd en werden de medewerkers van het Hirschfelds instituut vervolgd.

Na de Russische revolutie van 1917 werd homoseksualiteit in de Sovjet-Unie vrij snel gedecriminaliseerd. Na het afschaffen van het wetboek van tsaristisch Rusland werd homoseksualiteit in december 1917 gedecriminaliseerd. De legalisering van homoseksualiteit werd bevestigd in het nieuwe wetboek van 1922. In het begin van de jaren twintig stuurde de Sovjet-Unie afgevaardigden van het Commissariaat voor Volksgezondheid naar het “Institut für Sexualwisschenschaft” van Magnus Hirschfeld en naar Hirschfelds internationale conferenties over homoseksualiteit. Later begonnen zij hun eigen wetenschappelijk onderzoek ter ondersteuning van het progressieve idee dat homoseksualiteit een natuurlijk aspect is van de menselijke seksualiteit. Deze verworven vrijheid zou echter niet lang duren en aan het eind van de jaren twintig begonnen de ideeën van de regering over homoseksualiteit te veranderen. In 1933 werd homoseksualiteit opnieuw gecriminaliseerd.

Hernieuwde repressie

De terugkeer van de vredestijd zorgde ervoor dat er einde kwam aan de tijdelijke openheid tegenover LGBTQIA+personen. Miljoenen Amerikanen hadden in het leger LGBTQIA+personen ontmoet. Maar na de oorlog kwam de normale routine terug. De meeste ontmoetingsplaatsen voor LGBTQIA+personen sloten de deuren. Vrouwen trokken terug naar huis of werden terug naar huis gestuurd nu de soldaten terugkwamen en in de fabrieken gingen werken.

Het tijdperk van conservatisme op seksueel vlak kwam terug en er brak een donkere periode aan voor LGBTQIA+personen. De tijden zouden nooit meer hetzelfde zijn. Eén van de blijvende gevolgen was het groot aantal LGBTQIA+ ex-soldaten dat besloot om in de havensteden te blijven omdat er daar enige seksuele vrijheid was, weg van hun families en de druk om te trouwen.

Tijdens de oorlog was San Francisco al uitgegroeid tot een centrum van de LGBTQIA+cultuur en na de oorlog was dat nog steeds zo. Samen met de minder repressieve maatregelen in Californië tegenover bijvoorbeeld LGBTQIA+bars, de aanwezigheid van steun voor homoseksualiteit vanuit de literaire beweging van de “Beats” rond schrijvers en poëten als Allen Ginsberg, William Burroughs en Jack Kerouac werd San Francisco de LGBTQIA+hoofdstad van de VS.

In de VS was er in de jaren 1940 en 1950 een heropbouw van het land en een druk om de consumptie op te drijven. Dat gebeurde tegen de achtergrond van de Koude Oorlog. De autoriteiten legden sterk de nadruk op het model van de orthodoxe gezinskern en familiewaarden. De andere kant van de medaille was een repressieve aanpak tegenover wie buiten dat stelsel stapte, zoals bijvoorbeeld LGBTQIA+personen, die als gevaar (‘mogelijke spionnen’, ‘gevaar voor de natie’) werden voorgesteld.

De onderzoeken van het Comité voor ‘on-Amerikaanse Activiteiten’ zorgden ervoor dat duizenden LGBTQIA+personen hun job bij de overheid verloren. Het verbod op de tewerkstelling van LGBTQIA+personen bij de federale regering bleef van kracht tot 1975. In het district Columbia waren er begin jaren 1950 jaarlijks zo’n 1000 arrestaties. In iedere staat publiceerden lokale kranten de namen van wie vervolgd werd, wat ook leidde tot massale ontslagen. De post opende brieven van LGBTQIA+personen en gaf de namen van de geadresseerden door. Scholen hielden lijsten bij van verdachten.

De opkomst van het verzet

Het was tegen deze vijandige achtergrond dat de beweging voor LGBTQIA+rechten in de VS tot stand kwam. In 1948 reeds besliste Harry Hay, langdurig lid van de Communistische Partij in de VS, om een homovereniging op te zetten. Dit was een eerste hoofdstuk in wat LGBTQIA+personen in die periode omschreven als de beweging van “homofielen” (zoals Harry Hay hen omschreef).

Net als andere communistische partijen, stelde de Amerikaanse communistische partij, de CPUSA, dat het verder bouwde op de traditie van de Oktoberrevolutie in Rusland. Eén van de eerste maatregelen van de Bolsjewieken bestond uit het afschaffen van de criminalisering van homoseksualiteit. Maar de opkomst van het stalinisme in de jaren 1930 leidde tot het terug opleggen van homofobe maatregelen. Ook in de degenererende communistische partijen begon er wereldwijd een negatieve houding te ontstaan tegenover LGBTQIA+personen.

Toch was Hay vastberaden om zijn project door te voeren, wat leidde tot een uitsluiting uit de CPUSA. Hij wees als tegenargument op zijn lange staat van dienst in de partij, maar de CPUSA weigerde daar rekening mee te houden. Met een kleine groep van medewerkers ging hij verder, waaronder heel wat voormalige leden van de CPUSA. Hij zette de Mattachine Society (MS) op in 1950.

John D’Emilio omschreef het programma van de Mattachine Society als het eenmaken van geïsoleerde LGBTQIA+personen, het vormen van LGBTQIA+personen zodat ze zichzelf zien als onderdrukte minderheid, en het organiseren van strijd voor emancipatie. Hay riep op voor een “ethische homoseksuele cultuur” en vergeleek dit met de opkomende culturen van de zwarte bevolking, Joden en Mexicaanse bevolkingsgroepen in de VS. De Mattachine Society had lokale discussiegroepen opgezet om dit “ethisch” programma te promoten. Deze discussiegroepen stelden dat “emotionele stress en geestelijke verwarring” onder LGBTQIA+personen “sociaal bepaald” werd. Onder invloed van de McCarthiaanse communistenjacht doorheen de jaren 50 werd de leiding van de Mattachine Society vervangen.

De oprichters van de Mattachine Society stonden voor een vroege versie van “gay pride”, maar de nieuwe leiding weerspiegelde de sociale vooroordelen die bestonden tegenover LGBTQIA+personen. De nieuwe voorzitter, Kenneth Burns, schreef: “We moeten de schuld voor ons lot bij onszelf zoeken … Wanneer zullen de homoseksuelen zich realiseren dat sociale hervorming pas effectief is als het voorafgegaan wordt door persoonlijke hervorming?”

De positie van de nieuwe leiding was individualistischer en was dat LGBTQIA+personen niet moeten strijden voor veranderingen in de Amerikaanse samenleving maar moeten zoeken naar “respectabele” dokters, psychiaters, … die deel uitmaken van het establishment en zo voor een positievere houding kunnen zorgen. De meeste leden van het establishment waren er echter nog steeds van overtuigd dat homoseksualiteit een ziekte was en presenteerden het ook zo en dit werd weerspiegeld in de opvattingen en het programma van de Mattachine Society.

De opkomst van LGBTQIA+activisme in de VS

Heel wat LGBTQIA+personen namen deel aan de protesten van de burgerrechtenbeweging. Het is belangrijk te zien hoe strijdbewegingen leren van elkaar. In de jaren 1950 en 1960 nam de invloed van de burgerrechtenbeweging toe en dat had ook gevolgen binnen de beweging van de Mattachine Society. Het LGBTQIA+establishment rond figuren als Kenneth Burns lag steeds meer onder vuur bij een nieuwe generatie van militante activisten.

Dit leidde ertoe dat de leiding van de Mattachine Society en een gelijkaardige conservatieve lesbische groep (Daughters of Bilitis, opgericht door Del Martin en Phyllis Lyon in 1955) besloot om de nationale structuur op te doeken toen ze vreesden dat deze in de handen zou vallen van meer radicale en militante activisten. Individuele leden en afdelingen van Mattachine Society en Daughters Of Bilitis besloten om zich te blijven organiseren. Ook elders waren er nieuwe militante leiders die een meerderheid behaalden, vaak na serieuze strijd.

Een invloedrijke figuur in dit proces was de astronoom Frank Kameny die was ontslagen uit overheidsdienst tijdens de anti-LGBTQIA+zuiveringen. Kameny was razend op de oude leiding van de LGBTQIA+beweging en haar onderdanigheid aan het medische establishment: “Een bevooroordeelde geest bevat geen informatie en kan niets worden geleerd.” De echte experts over homoseksualiteit waren de LGBTQIA+personen zelf. Frank Kameny stelde over de organisaties van de zwarte burgerrechtenbeweging: “Ik zie de NAACP en CORE zich niet bezig houden met onderzoek naar het chromosoom of de genen die zorgen voor een zwarte huidskleur, of over de mogelijkheid om een zwarte persoon af te bleken.” De strijd van de Afro-Amerikaanse bevolking leidde tot slogans als “Black is beautiful”. Kameny werd geïnspireerd door deze slogans en begon in 1968 de slogan “Gay is Good” te gebruiken en hij slaagde erin de LGBTQIA+beweging ertoe te overhalen deze slogan over te nemen in de aanloop naar Stonewall.

De militante activisten begonnen publieke campagnes met slogans en directe acties, wat leidde tot een offensief tegen de politie en de regering, de publieke vervolgingen, het verbod op tewerkstelling en een reeks andere maatregelen. De conservatieve leiders van de Mattachine Society en de Daughters Of Bilitis hadden hun leden aangeraden om afstand te houden van de LGBTQIA+bars in de arbeidersbuurten. Maar tegen de jaren 1960 werden de LGBTQIA+bars een centraal forum voor activisten om te rekruteren en om campagnes te organiseren. John D’Emilio omschreef dit als “het samenkomen van de beweging en de subcultuur.”

Wat betekent dit voor de hedendaagse LGBTQIA+beweging?

Op 27 juni 1969 was er een onopvallende gebeurtenis in Greenwich Village in New York. Er gebeurde iets wat honderden keren eerder voorviel in de VS. De politie voerde een razzia uit in de “Stonewall Inn”, een van de weinige bars waar LGBTQIA+personen toegelaten werden. Door de maffia gerunde etablissementen zoals de Stonewall Inn waren in die tijd vaak de enige plek waar LGBTQIA+mensen een zekere vorm van vrijheid genoten. De harde sociale repressie en een algemeen maatschappelijke identificatie van homoseksualiteit als “perversie” veroordeelde iedereen die niet aan de heteroseksuele norm beantwoordde tot een leven in verborgenheid of marginaliteit. De Stonewall Inn was een toevluchtsoord voor vele, vaak dakloze, queer- en transjongeren van Latino en Afro-Amerikaanse afkomst.

Fysieke repressie en geweld door de politie was een dagdagelijks feit. Homobars werden geregeld ontruimd en hun bezoekers gearresteerd. De razzia in de Stonewall Inn op die juninacht was dus op zich niets nieuws. Maar toen de zeven agenten in burger en een geüniformeerde agent iedereen in de bar aan een identiteitscontrole onderworpen en met arrestaties begonnen, gebeurde er wel iets nieuws.

Er is tot op vandaag discussie over welk incident juist tot de opstanden leidde. Sommigen herinneren zich een lesbische vrouw die inging tegen haar arrestatie of een drag queen die van zich afsloeg toen ze in de politie wagen werd geduwd. Anderen stelden dat het de intussen mythische transactivisten Marsha P. Johnson en Sylvia Rivera waren die vanuit de joelende menigte toeschouwers de eerste straatstenen naar de agenten gooiden.

Een veteraan van de LGBTQIA+strijd, Craig Rodwell, stelde: “Er waren een aantal incidenten die tegelijk plaatsvonden. Het was niet één iets dat gebeurde of één persoon, er was gewoon een groepsgevoel van enorme woede.”

De groep van opgepakte klanten van de bar begon met het gooien van muntstukken naar de agenten, een verwijzing naar het beruchte omkopingssysteem waarbij politiechefs grote sommen smeergeld kregen van bars waar LGBTQIA+personen kwamen. De muntstukken werden al snel gevolgd door flessen, stenen en andere zaken. Er werd geroepen en de opgepakte LGBTQIA+personen in de politiebusjes werden bevrijd. Agent Pine stelde later: “Ik had al deelgenomen aan gevechtssituaties, maar ik was nooit zo bang als op dat ogenblik.”

Pine gaf bevel aan zijn ondergeschikten om zich terug te trekken in de lege bar waar alles werd vernield. Een parkeermeter werd uit de grond gerukt en gebruikt als stormram. De woedende menigte probeerde de bar in brand te steken. Er werden slogans geroepen als “Gay power” en “Gay Liberation now.” Het nieuws van de acties verspreidde snel doorheen Greenwich Village waarop honderden LGBTQIA+personen – voornamelijk arme Hispanic en Afro-Amerikaanse jongeren uit de werkende klasse – samenkwamen op Christopher Street in de buurt van Stonewall Inn. De politie kreeg versterking van de oproerpolitie die gespecialiseerd was in het aanpakken van protestacties tegen de oorlog in Vietnam.

Martin Duberman beschreef dit als volgt: “Een groep van enkele tientallen sterk uitgeruste oproeragenten probeerden traag vooruit te gaan op Christopher Street. Ze waren ingehaakt en slaagden erin om de betogers traag achteruit te drijven, maar – in tegenstelling tot wat de politie had verwacht – gaven de betogers niet toe en liepen ze niet weg. Ze slaagden erin de politie te omsingelen. Hierop sloegen deze iedereen die binnen hun handbereik kwam.”

Dit scenario herhaalde zich meermaals. De politie slaagde erin om de betoging te ontbinden, maar ze hergroepeerden telkens op een andere plaats. Een cordon van woedende LGBTQIA+personen haakten de armen in elkaar en zongen: “We are the Stonewall girls. We wear our hair in curls. We wear no underwear. We show our pubic hair… We wear our dungarees. Above our nelly knees!”

Het antwoord op de repressieve aanpak kwam onverwacht en de ontreddering van de politie versterkte het zelfvertrouwen van de activisten. De volgende avond waren er opnieuw betogingen met duizenden deelnemers. Er werden pamfletten verspreid met als titel: “Haal de maffia en de flikken weg uit de homobars.” De protestacties duurden zes dagen en nachten.

Na de rellen waren er intense discussies in de LGBTQIA+gemeenschap van de stad. In de eerste week van juli 1969 kwam een kleine groep LGBTQIA+personen samen om een nieuwe organisatie op te zetten: het “Gay Liberation Front”. Die naam werd bewust gekozen omwille van de associatie met de anti-imperialistische strijd in Vietnam en Algerije. Delen van het Gay Liberation Front (GLF) namen deel aan solidariteitsacties voor de opgepakte Black Panthers. Ze zamelden geld in voor stakende arbeiders en maakten de link tussen de strijd voor LGBTQIA+rechten en de socialistische strijd.

Een LGBTQIA+magazine uit New York publiceerde een speciale editie over de rellen. In deze publicatie stond ook een positieve recensie van John Reed’s boek over de Russische Oktoberrevolutie van 1917, het bekende “Tien dagen die de wereld schokten.” In het daaropvolgende jaar werden groepen van het Gay Liberation Front opgezet in onder meer Canada, Frankrijk, Groot-Brittannië, Duitsland, België, Nederland, Australië en Nieuw-Zeeland.

Het woord “Stonewall” is de geschiedenis ingegaan onder LGBTQIA+personen. Het is een symbool van de opstand van de LGBTQIA+gemeenschap tegen onderdrukking en van de strijd voor volledige gelijke rechten op alle vlakken. Vandaag bestaat het Gay Liberation Front niet meer, maar het idee van “Gay Power” is nog steeds aanwezig. Zo vormde dit de aanleiding voor de jaarlijkse betogingen van “Gay Pride” in tal van landen.

Gay Revolution!

De Stonewall-rellen bracht de LGBTQIA+beweging voor het eerst op straat. Eerdere organisatiepogingen binnen linkse kringen gebeurden eerder via lobby- en drukkingsgroepen achter gesloten deuren. Nu werd de strijd voor gelijke rechten voor LGBTQIA+mensen op straat gevochten. In de dagen na de razzia in de Stonewall Inn waren er nog veel protesten, vaak nog gewelddadiger dan tijdens die eerste nacht. Duizenden LGBTQIA+jongeren die vaak uit hun ouderlijk huis verdreven waren omwille van hun geaardheid en die op straat of in opvanghuizen in Greenwich Village leefden, sloten zich bij het protest aan. Er waren pamfletten die de LGBTQIA+gemeenschap opriepen om het heft zelf in handen te nemen en een einde te maken aan de repressie. Het strijdbaar karakter van het protest werd versterkt door de actieve rol van de vele sociaal uitgestoten LGBTQIA+jongeren. Zij hadden niets meer te verliezen en wierpen zich in de strijd.

De rellen werden door heel wat oudere homoseksuelen en veel leden van de Mattachine Society veroordeeld en afgedaan als schadelijk voor de beweging. De nieuwe beweging zag de methoden van de Mattachine Society daarentegen als iets oubollig en inefficiënt. De roep om nieuwe organisatievormen werd luider. Twintig jaar nadat Harry Hay de Mattachine Society oprichtte, was de Amerikaanse samenleving sterk veranderd. De opkomst van de vrouwenbeweging (met een prominente rol van lesbische activisten), de zwarte burgerrechtenbeweging die steeds meer een beweging van “black power” werd (waarbij delen van de beweging socialistische standpunten innamen), de revolte tegen de VS-oorlog in Vietnam op de Amerikaanse campussen (mee beïnvloed door mei 1968 in Frankrijk) en neveneffecten zoals de persoonlijke relaties in groepen als de hippies, zorgden er allemaal voor dat LGBTQIA+personen een meer militante fase ingingen.

Onder invloed van de voortdurende politie razzia’s in de maanden na Stonewall groeide de protestbeweging. Door de deelname van de ‘streetkids’ aan de straatprotesten kregen de politieke meetings een sterk antikapitalistisch karakter. Het Gay Liberation Front nam vaak een revolutionair standpunt in en riep op tot de noodzaak van eengemaakte strijd met alle groepen die onderdrukt werden binnen het kapitalisme. Onder de slogan ‘Gay liberation equals peoples liberation’ drukten velen de wens uit voor solidariteit met de vrouwenbeweging, burgerrechtenbeweging en de antikapitalistische bewegingen doorheen de wereld. De revolutionaire sfeer was een vruchtbare grond voor politieke organisatie en naast het Gay Liberation Front ontstonden tal van radicale protestorganisaties.

Op 28 juni 1970 vond in New York de eerste ‘Christopher Street Liberation Day’ plaats: een herdenking van de Stonewall-rellen. Tegelijk werden pride marsen georganiseerd in LA en Chicago, de eerste prides in de geschiedenis van de VS. Tegen 1972 waren er in alle grote steden van de VS prides en waren er tienduizenden activisten betrokken. Waar er aanvankelijk nog grote angst was voor vijandigheid van omstaanders en politie, werden de prides tegen 1972 gekenmerkt door een sterk zelfvertrouwen en een onbeperkte zelfexpressie van de deelnemers die niet langer bang waren.

De LGBTQIA+beweging kreeg in 1970 haar eerste symbool in de vorm van de Griekse letter Lambda, die staat voor balans en eenheid. Begin jaren ’70 begonnen activisten ook de roze driehoek te gebruiken als symbool, een verwijzing naar de repressie onder het nazisme. Het was pas in 1978 dat deze vervangen werd door de populairdere regenboogvlag, vandaag internationaal bekend als symbool van de LGBTQIA+beweging.

Verwerping van de subcultuur

Snel na de Stonewall-rellen keerden nieuwe organisaties als het Gay Liberation Front en de meer reformistische (hervormingsgezinde eerder dan revolutionaire) Gay Activist Alliance zich af van de drag queens, transgender personen en straatjongeren die in de frontlinie van de Stonewall protesten hadden gestaan. Transactivisten Marsha P. Johnson en Sylvia Rivera richtten daarop STAR (Street Transvestite Action Revolutionaries) op. STAR bleef de noodzaak benadrukken van algemene maatschappelijke verandering via een antikapitalistisch programma. Via de organisatie van onderdak, educatie en voedselverzorging voor queer dakloze jongeren behield de organisatie een sterke basis die breder was dan enkel de transgender community. Maar het ‘marginale en sociaal onaangepaste’ karakter van deze groep activisten werd verworpen door de kopstukken van het Gay Liberation Front en Gay Activists Alliance. Zij zagen de drag queens en transgenderpersonen als een gevaar voor de sociale acceptatie van de zaak van gay liberation. Gradueel werden STAR en haar aanhangers naar de achtergrond verdrongen. De organisatie werd letterlijk uit de pride van 1973 gezet en het recht ontzegd de deelnemers toe te spreken op het hoofdpodium. Toen Sylvia Rivera toch de micro nam en schreeuwde “Jullie homo’s kunnen nu in jullie bars binnen dankzij ons drag queens! En nu zeggen jullie ons dat we onszelf niet mogen zijn? Schaam jullie!”, werd ze uitgejouwd door de menigte. Na dit incident werden meerdere organisaties opgezet zoals het Queens Liberation Fronten de Transsexual Activist Organisation, in een poging de ‘antitranszuivering’ van de beweging tegen te gaan. Maar de tendens was gezet. De beweging kreeg steeds meer een ‘salonfähig’ reformistisch karakter, weg van de transactivisten en hun antikapitalistische ideeën.

Doorheen de jaren 70 kreeg de Gay Liberation Movement uitdrukking in het politieke establishment. Openlijk homoseksuele politici zoals Harvey Milk wonnen enorme populariteit door campagnes voor legislatieve hervorming, zoals een wet tegen discriminatie op basis van seksuele oriëntatie in huisvesting, tewerkstelling en openbare diensten, die werd goedgekeurd onder zijn ambtstermijn in de San Francisco board of supervisors. Dergelijke legislatieve overwinningen versterkten de tendens om van een revolutionaire gay liberation beweging te gaan naar een puur op hervormingen gerichte single issue beweging voor gelijke rechten. De beweging stelde dat LGBTQIA+personen een minderheidsgroep vormen die dezelfde rechten moesten verwerven als heteroseksuelen. In die zin sloot de beweging zich weer sterker aan bij de mattachistische methodiek van de jaren 1950 en 1960. LGBTQIA+personen werden weergegeven als identiek aan hetero’s – behalve op vlak van privaat seksueel gedrag.

In de 2de helft van de jaren ’70 verliest het LGBTQIA+activisme haar militant karakter (ondanks dat er natuurlijk militante organisaties blijven bestaan). Er wordt meer gericht op het “lobbyen” en “fitting in”. Met andere woorden: door zich aan te passen aan de heteronormativiteit probeert de LGBTQIA+beweging bondgenoten te zoeken, maar die bondgenoten gaan dit bondgenootschap meestal enkel maar aan omwille van hun eigen politieke agenda. Er wordt dus minder gericht op het verkrijgen van rechten, daarentegen wordt de focus vooral verlegt naar het publieke imago, het verkrijgen van een imago dat als acceptabel wordt beschouwd door het grote publiek.

AIDS

De AIDS-crisis in de jaren 1980 en 1990 zorgde voor een nieuwe golf van militantisme in de beweging. De ontkenning van AIDS als een epidemie en de weigering van de regering-Reagan om de slachtoffers medische zorg te verlenen, leidden tot de oprichting van nieuwe radicale organisaties zoals ACT UP (AIDS coalition to unleash power) die opnieuw stelden dat de discriminatie van LGBTQIA+personen ingebed zit in het kapitalistische systeem. ACT Up stond bekend als een veel militantere organisatie dan de meeste organisaties die tegen AIDS streden. ACT UP werd opgericht in 1987 en zou bestaan tot 1996. Ze hadden 80 verschillende afdelingen in de VS en 30 buiten de VS. Vergaderingen van de afdelingen in grotere steden als New York, Los Angeles, Washington D.C. en Parijs werden vaak door enkele honderden mensen bijgewoond. ACT UP herintroduceerde ook de roze driehoek als symbool als verwijzing naar de LGBTQIA+personen die werden vervolgd en stierven in concentratiekampen tijdens de tweede wereldoorlog. Ze introduceerden ook de beroemde slogan “silence = death”. De letterlijke uitroeiing van een hele generatie activisten bracht de beweging echter een zeer zware klap toe. Tegen 1990 waren er in de VS 100.777 mensen aan AIDS overleden.

Het zou tot 1993 duren, wanneer de Clinton-administratie eindelijk erkende dat de AIDS-epidemie een crisis was die de nodige aandacht verdiende, dat de beweging zich wat kon herstellen. Het zou tot 1996 duren voordat er een effectieve behandeling werd gevonden. Het is binnen deze context en vanwege het toenemende geweld tegen LGBTQIA+personen dat meer radicale organisaties zoals Queer Nation werden opgericht. Hun methode was er een van directe actie en confrontatie in een poging een bewustzijn te creëren rond het toenemende geweld tegen LGBTQIA+personen. Zij waren ook de eersten die de slogan “We’re here. We’re queer. Get used to it.” gebruikten.

Maar de heropleving van het militante LGBTQIA+activisme bleef niet duren. De politieke agenda van de prides werd al snel opnieuw gedomineerd door respectabel reformisme, dat beperkt bleef tot eisen voor huwelijksrecht, adoptierecht, … Dat zijn belangrijke eisen, maar voor echte bevrijding is er meer nodig.

Geschiedenis van LGBTQIA+activisme in België

Maar niet enkel in de Verenigde Staten was en is er nog steeds nood aan LGBTQIA+activisme. Deze strijd is overal ter wereld nodig. Ook in België is er al sinds verschillende decennia een LGBTQIA+beweging die opkomt voor LGBTQIA+rechten.

Er waren al verscheidene LGBTQIA+organisaties opgericht in België voordat de Stonewall-rellen plaatsvonden, maar deze organisaties waren niet activistisch, maar richtten zich op ontspanning. Zo richtte Suzanne De Pues in 1953 het Centre Culturel Belge/Cultuurcentrum België op in Brussel. Na twee bijeenkomsten werd deze organisatie ontbonden, maar enkele leden richtten daarna het Centre de Culture et de Loisirs/ Cultuur en Ontspanningscentrum op. Vanaf 1970 droeg deze organisatie de naam Infor Homo. Tijdens de jaren ’60 en ’70 was dit de grootste LGBTQIA+vereniging in België.

In 1969 werd de Gentse Studentenwerkgroep Homofilie opgericht, een organisatie die zich richt op het voeren van dialoog en integratie van LGBTQIA+personen in de maatschappij. Begin jaren 1970 richtte Dirk Cantillon de Rooie Hond op. Naar analogie met het Gay Liberation Front richtte deze organisatie zich niet op het zich aanpassen aan de normen van de maatschappij, maar op het opeisen van een eigen identiteit en een eigen plaats in de maatschappij. Deze organisatie zou bestaan tot 1975. Een jaar later werd de Rooie Vlinder opgericht door een groep linkse LGBTQIA+studenten die zich omwille van hun linkse ideeën niet welkom voelen in de bestaande LGBTQIA+organisaties en zich omwille van hun LGBTQIA+identiteit niet welkom voelen in de linkse politieke beweging. De Rooie Vlinder omschreef zichzelf als ‘een socialistische actiegroep voor de bevrijding van de homoseksueel’ en beschouwde het socialisme als een noodzakelijke voorwaarde voor de bevrijding van LGBTQIA+personen en vrouwen aangezien beiden onderdrukt worden in de klassenmaatschappij. De Rooie vlinder organiseerde ook ‘homodagen’. Tijdens de eerste editie in 1978 waren er 2200 aanwezigen.

In 1981 richtten enkele leden van de Rooie Vlinder het anti-kapitalistische en anti-patriarchale Roze Aktiefront (RAF) op. Deze militante organisatie wilde zich minder op inhoudelijke discussie concentreren. In plaats daarvan wou het RAF zich vooral toeleggen op actievoeren. Het Roze Aktiefront hechtte ook veel belang aan de organisatie van de Roze Zaterdag. De eerste Roze Zaterdag vond plaats op 5 mei 1990 in Antwerpen en werd georganiseerd door het RAF, de Federatie Werkgroepen Homofilie (tegenwoordig bekend als Çavaria) en het tijdsschrift De Janet. Die datum was gekozen omdat de eerste Belgische pride plaatsvond op 5 mei 1979. De organisatie kreeg heel wat tegenwind van rechts en extreemrechts. Tot 1996 werden Roze Zaterdagen tweejaarlijks georganiseerd in Gent, maar vanaf 1996 werden die jaarlijks georganiseerd in Brussel. Vanaf dan kreeg deze de naam Belgian Lesbian and Gay Pride (BLGP). In 2017 werd dit dan weer omgedoopt tot The Belgian Pride.

Geschiedenis van LGBTQIA+activisme in Europa

  • France

In Frankrijk is de militante LGBTQIA+beweging niet ontstaan als een rechtstreeks gevolg van de Stonewall-rellen en het ontstaan van de militante LGBTQIA+beweging in de VS. De eerste militante LGBTQIA+organisaties ontstonden al in mei 1968. Tussen 1968 en 1976 zouden er in Frankrijk ongeveer 150 verschillende linkse en militante LGBTQIA+organisaties bestaan. Eén van de bekendste van deze organisaties was het Front Homosexuel d’Action Révolutionnaire (FHAR), dat in 1971 werd opgericht en tot 1976 zou bestaan. FHAR eiste een radicale breuk met de bestaande verborgen en conservatieve homo-organisaties die gewoonlijk vrouwen uitsloten. FHAR klaagde de hetero-patriarchale samenleving en het seksisme binnen de LGBTQIA+beweging aan en voerde campagne om homoseksualiteit van de lijst van mentale stoornissen te schrappen.

Een andere belangrijke organisatie in Frankrijk waren de Gouines Rouges, een lesbische feministische organisatie. Naast de strijd voor LGBTQIA+kwesties voerden zij ook campagne voor gratis abortus en birth control. Net als in veel andere landen zou rond 1975 zou het militante LGBTQIA+activisme aan populariteit inboeten en zouden er nieuwe organisaties ontstaan die zich richtten op integratie in de samenleving en lobbywerk. In plaats van zich te richten op het verkrijgen van gelijke rechten en het bestrijden van alle vormen van LGBTQIA+fobie, richtten zij zich op het verbeteren van hun publieke imago. Dezelfde periode markeert ook de geboorte van de “queer theory” in Franse academische kringen, één van de vroege vormen van LGBTQIA+ identity politics.

De eerste pride in Frankrijk werd in 1981 in Parijs georganiseerd en werd bijgewoond door 10.000 mensen.

  • Duitsland

De kerk had een sterke invloed op de vervolging van LGBTQIA+personen in West-Duitsland na de tweede wereldoorlog. In 1950 organiseerde de regering het “Frankfurtse homoproces” om een voorbeeld te stellen. 200 mannen stonden er terecht, van wie er 50 nog minderjarig waren.

In het begin van de jaren 1970 ontstonden de eerste militante LGBTQIA+organisaties in West-Duitsland. Homosexuelle Aktion West-Berlin (HAW) werd opgericht in 1971 en zou een cruciale rol spelen in de campagne voor de volledige intrekking van paragraaf 175 en tegen LGBTQIA+fobie. Deze campagne kan worden beschouwd als het eerste LGBTQIA+protest sinds de jaren 1930.

De eerste Duitse pride (“Christopher Street Day”, genoemd naar de straat van de Stonewall Inn) werd gehouden in 1979 en werd bijgewoond door 450 mensen. Tegen 1990 zouden 15.000 mensen de pride bijwonen.

  • Verenigd Konikrijk

Er bestonden al eerder andere organisaties, zoals de Homosexual Law Reform Society en de Campaign for Homosexual Equality, maar de Londense afdeling van het Gay Liberation Front zou de eerste militante LGBTQIA+organisatie zijn en de eerste organisatie die de strijd op straat zou brengen in het Verenigd Koninkrijk. De Londense afdeling van het Gay Liberation Front was de bekendste en belangrijkste afdeling van het Gay Liberation Front in Europa. Hoewel het Gay Liberation Front in het algemeen een militante en revolutionaire LGBTQIA+organisatie was, was de Londense afdeling linkser en veel revolutionairder dan de andere afdelingen. Deze werd opgericht in 1970 en zou bestaan tot 1974. Ze hadden hun eigen krant “Come Together”, waarin ze artikels publiceerden over campagnes en manifestaties en artikels die het verband uitlegden tussen het kapitalistische systeem en de onderdrukking van LGBTQIA+personen, en alle vormen van onderdrukking. Hun wekelijkse bijeenkomsten werden bijgewoond door 200 tot 300 mensen. Ze organiseerden ook de jaarlijkse ‘Gay lib-conferentie’. Het Gay Liberation Front had ook afdelingen in Leeds, Birmingham, Bristol,…

Eén van hun bekendere leden, Peter Thatchell, zou later OutRage oprichten, een organisatie die zich liet inspireren door de militante methoden van het Gay Liberation Front. Zij voerden campagne voor wettelijke gelijkheid en tegen LGBTQIA+foob geweld. Verschillende organisaties die voortkwamen uit het Gay Liberation Front in het Verenigd Koninkrijk, zoals de Organization for Lesbian and Gay Alliance (OLGA) en Dykes and Faggots Together (DAFT), zouden een belangrijke rol spelen bij het onder de aandacht brengen van LGBTQIA+rechten in het publieke bewustzijn en tijdens de AIDS-epidemie.

De eerste pride in het Verenigd Koninkrijk werd in 1970 in Londen georganiseerd en werd bijgewoond door 150 mensen. In 1972 namen 2000 mensen deel aan de pride.

  • Nederland

Eind jaren zestig werd de Federatie Studenten Werkgroepen Homoseksualiteit opgericht in een poging de wet 248bis (de wet die de leeftijd van toestemming voor LGBTQIA+personen in Nederland vastlegde) te hervormen. Deze organisatie werd later onderdeel van het COC (een organisatie vergelijkbaar met Cavaria in België). Na het nieuws van de Stonewall-rellen werden LGBTQIA+person door het COC ontmoedigd om nieuwe organisaties op te richten of zich met activisme bezig te houden omdat “homo’s normale mensen zijn die geen discriminatie ervaren en geen behoefte hebben om te gaan betogen”, aldus het COC. In het begin van de jaren zeventig werden verschillende radicalere LGBTQIA+organisaties opgericht: de Lesbische Beweging, de Rooie Flikkers, de Roze Driehoek en het Flikkerfront.

De eerste pride in Nederland werd in 1977 in Amsterdam georganiseerd door de Internationale Lesbische Alliantie, en was een directe actie tegen de LGBTQIA+fobe aanvallen van Anita Bryant in de VS.

Regenboogkapitalisme

Ellen Broidy, een van de oprichtsters van het Gay Liberation Front stelde recent: “We waren zeer sterk gericht op de vernietiging van de patriarchale oorlogszuchtige racistische staat. Vandaag hebben we de staat in de armen gesloten.”

Prides zijn niet langer erg politiek, maar voornamelijk feestelijke evenementen. Ze zijn niet langer georganiseerd door radicale activisten maar door acceptabele organisaties en hun corporate sponsors. Mc Donald’s, Absolute Vodka, Ben & Jerry’s en dergelijke sieren hun producten elk jaar met de regenboogkleuren en halen zo uit “inclusiviteit en verdraagzaamheid” een positief imago en bijhorende winst. Pride is een feest waar bedrijven en media allemaal aan meedoen. Een ander voorbeeld is Pfizer. Pfizer beweert diversiteit en LGBTQIA+rechten te steunen. Ze gebruiken een regenbooglogo tijdens de pride month, maar in 2022 doneerde Pfizer meer dan 300.000 dollar aan organisaties die strijden tegen LGBTQIA+rechten.

Er valt ook heel wat te vieren. We hebben onze zichtbaarheid verkregen en de wetgeving is in verschillende landen aangepast. Het homohuwelijk is goedgekeurd in meer dan 30 landen. Discriminatie op vlak van seksuele geaardheid is in alle ‘westerse’ landen strafwettelijk verboden. LGBTQIA+adoptie is legaal in 17 Europese landen en in 50 staten in de VS. Maar dit volstaat niet.

Maar is met deze wetten LGBTQIA+liberation een daadwerkelijk feit? – Onze strijd gaat door!

De fragiliteit van de wettelijke overwinningen wordt duidelijk wanneer blijkt dat LGBTQIA+fobe hate crimes terug toenemen en statistieken uitwijzen dat het zelfmoordcijfer onder LGBTQIA+jongeren, en LGBTQIA+personen in het algemeen, nog steeds veel hoger is dan onder niet-LGBTQIA+personen.

Welk antwoord heeft de pride-beweging – die zich decennia lang heeft gericht op de belangen van de witte cisgender gay middenklasse – op de groeiende steun voor extreemrechts conservatisme in Europa en de VS? Hoe verdraagzaam en tolerant wordt onze maatschappij ervaren door LGBTQIA+personen met een migratie achtergrond, of een laag inkomen? En wat met de talrijke verslagen van toenemend racisme, transfobie en heteronormativiteit binnen veel LGBTQIA+groepen zelf? Kan het zijn dat net doordat de beweging haar visie op de noodzaak van een verenigde strijd voor een andere soort samenleving en het breken met het klassensysteem verloren is, dat uitdrukkingen als “No fems, No fats, No asians” pijnlijk veel voorkomen op dating apps?

De afgelopen jaren kende de vrouwenrechtenbeweging een nieuwe opmars. Miljoenen vrouwen kwamen op straat in de VS als reactie op de verkiezing van Trump die sociale afbraak combineert met seksistische retoriek. In Europa wordt geprotesteerd tegen de terugschroeving van de abortuswetgeving in landen met rechtse partijen aan de macht zoals Polen. Een nieuwe generatie feministen begrijpt dat een radicaler programma voor sociale hervorming deel is van de strijd tegen seksisme.

Is de tijd dan niet ook aangebroken voor een nieuwe generatie LGBTQIA+personen om terug aansluiting te vinden met de roots van de LGBTQIA+liberation strijd? Sociale ongelijkheid leidt tot uitsluiting op basis van huidskleur, geslacht, seksuele geaardheid of genderidentiteit. De geschiedenis van onze beweging bewijst dat aanvaarding via assimilatie, je zoveel mogelijk aanpassen aan de bestaande normen en aanpassingen zoeken binnen het kapitalistische systeem, geen einde maakt aan discriminatie en kwetsbaarheid. De pride movement van de 21e eeuw moet de realiteit van toenemende sociale onderdrukking onder ogen zien.

Pride was a protest, and needs to be again!


Dit artikel delen :

ROSA organiseert acties, evenementen en campagnes om te strijden tegen seksisme en het systeem die het onderhoudt : het kapitalisme.