Er zijn veel elementen in het betoog van de advocaten van Jan Fabre die tenenkrullend zijn. Zo is er het voortdurende minimaliseren van het grensoverschrijdend gedrag door Fabre, de opmerkingen naast de kwestie (“er zijn ook mensen die wel vonden dat Fabre het goed deed”), het proberen individueel zwartmaken van de vrouwen die de moed hadden te klagen, en van de mensen die hen ondersteunden (over de rol van het IGVM bvb).
Maar als syndicalist vind ik één uitspraak toch bijzonder verontrustend en problematisch, namelijk de stellingen die de advocaten innemen over de Welzijnswet. Enerzijds is er de insinuatie dat de Welzijnswet “te nieuw” is om haar toe te passen op situaties die begin jaren 2000 zijn gebeurd. Dit is complete onzin, de Welzijnswet in haar huidige filosofie bestaat sinds 1996, en ook daarvoor waren er voorgangers, de oudste dateert zelfs vanaf 1919. Er is wel een substantieel verschil tussen de vorige wetten en die van 1996: de wet van ’96 gaat niet langer uit van “middelenvoorschriften” (je moet dit of dat doen) stelt immers doelen op waarnaar een werkgever naar moet streven, onder meer een veilige werkplek waarin grensoverschrijdend gedrag geen plaats heeft, en waarin werknemers ook beschermd worden. Het klopt dat de wet van 1996 de voorbije jaren nog enkele keren is aangepast, vooral om de rol van externe preventiediensten en van vakorganisaties te versterken. Dit om bvb. de pyschosociale bescherming van werknemers te versterken. Daaruit opmaken dat voor die wijzigingen een werkgever geen verplichting had te zorgen voor welzijn en een veilige werkplek, in het bijzonder ook op psychosociaal vlak, is gewoon verkeerd.
Nog gevaarlijker is de stelling van de advocaten dat de Welzijnswet misschien wel van toepassing kan zijn op “gewone” werkplaatsen, bureaus en fabrieken, maar dat er in artistieke organisaties “andere regels” zouden gelden. Dat bepaald seksueel gedrag door leidinggevenden “aanvaardbaar” moet zijn omdat het behoort tot de “cultuur” van de werkomgeving. Dit is niet alleen compleet verkeerd, het is ook een bijzonder gevaarlijke stelling. Ze is echter typisch voor de problematiek in de culturele sector, een problematiek die we ook bvb. in de sportwereld en de academische wereld kennen.
Aan de universiteiten kennen we deze redenering maar al te goed. De onderzoekscontext is een “specifieke” situatie, waarbij bepaalde regels niet mogen gelden. Waar het “normaal” is dat onderzoekers (of artiesten) in precaire situaties moeten werken. Waar het “normaal” is dat bepaalde invloedrijke figuren niet worden aangesproken op hun gedrag, want ze halen veel geld binnen, of het tussenkomen zou het “artistieke” of “wetenschappelijke” proces verstoren. Waar vakbonden worden geweerd in procedures, en werknemers individueel aan hun lot worden overgelaten.
Ik hoop dat de rechter zich sterk uitspreekt tegenover deze onaanvaardbare stellingen over de Welzijnswet. De Belgische welzijnswetgeving is sterk, maar er schort heel wat aan de handhaving. Te vaak wordt oogluikend toegestaan dat werkgevers de wet niet naleven, in het bijzonder in “speciale contexten”. Net op plaatsen zoals de artistieke of academische wereld is de wet immers van groot belang om mensen te beschermen, en hun welzijn te verzekeren.